Dossier: Het Leuvense gerechtsgebouw
Polemiek en kritiek
2 bijlage(n)De uitvoering van de bouw van het Leuvense gerechtsgebouw geeft aanleiding tot polemiek en kritiek tussen politici op provinciaal niveau, in architectenkringen en bij de Leuvense publieke opinie.
Hoewel de provincieraad in de jaren 1922-1923 het nieuwbouwproject, met kennisname van de geschatte uitgaven ten beloop van 5 tot 7 miljoen frank, en de plannen en bestekken voor de eerste aanbestedingen unaniem had goedgekeurd, laaien vanaf 1927 de gemoederen hoog op. Vooral katholieke oppositieleden hekelen het spilzieke beleid van de bestendige deputatie. Ze laken de voorlegging van onvolledige dossiers die een correcte inschatting van ontsporende kosten verhinderen, het gebruik van te dure materialen van buitenlandse herkomst, het geknoei met aanbestedingen en uitbetaling van daglonen, en het buitensporige karakter van niet voorziene decoratieve sculpturen.
“Wat men er ook over zegge, men zal nooit aan de massa doen gelooven dat zulk ontzaggelijk groot gebouw noodzakelijk is. Integendeel, het monument waarvoor die geldverspilling gedaan is, wordt reeds door het volk met den naam van ‘kemel’ bestempeld.” Antoine Leonard, 1927
Bovendien is volgens hen een te grote vrijheid gegeven aan de architect die al te vaak plannen en lastenboeken heeft gewijzigd. Tot slot vinden ze dat de kolossale dimensies van het gebouw niet in overeenstemming zijn met de beoogde functies en reële noden. De provincieraad eist en verkrijgt in 1927 de oprichting van een commissie, waarin ook de provinciaal architect zetelt, die alle plannen, opmetingen, bestekken en lastenboeken van nog te realiseren werken moet bestuderen, alvorens de deputatie tot uitvoering kan overgaan.
Met de criticasters vanuit architecturale hoek delen ze de mening dat de monumentaliteit van het gebouw niet in verhouding staat tot zijn inplanting in het stedelijk weefsel. Er is onvoldoende ruimte rond het gebouw om zijn kwaliteiten, zoals de zuivere lijnvoering of de koepelbekroning, te laten uitkomen. Daarnaast hekelen ze dat het gebouw niet in een moderne stijl is ontworpen. De koele ontvangst door de inwoners van Leuven blijkt uit het feit dat het gebouw in de volksmond al snel de spottende bijnaam ‘kemel’ krijgt. Zo geven de Leuvenaars al schertsend uiting aan hun mening dat ze de omvangrijke constrcutie als een flater beschouwen. De media pikt hier gretig op in en verwijt de provincie grootheidswaanzin.
Uittreksel uit een artikel uit La Nation Libre, 10de jaargang, n° 324, 1927. Collectie Rijksarchief Leuven.
Het verweer van de leden van de bestendige deputatie is al even scherp. Ze verdedigen met klem de gevolgde procedures voor de toewijzing van werken en de artistieke vrijheid van de architect in de keuze van materialen die zowel de duurzaamheid als de uitstraling van de constructie dienen. Voor de oplopende uitgaven verwijzen ze naar de kostelijke onteigeningen en naar de devaluatie van de munt tijdens de bouwwerken. Ze wijzen er ook op dat de hellingsgraad en weinig stabiele ondergrond van het omvangrijke terrein de architect voor technische uitdagingen stelden.
“Moeten wij betreuren dat de openbare machten buitengewone uitgaven doen voor het oprichten van openbare gebouwen, dan wanneer het uitvoeren van die werken geen centiem lasten meer hebben doen betalen? Wij denken van neen.” De Volkswil, Weekblad der Werkliedenpartij van het Arrondissement Leuven, 21/09/1930
Op vlak van stijl beklemtonen ze dat al tijdens de ontwerpfase bepaalde als excessief beschouwde bouwelementen afgezwakt werden. Ze stellen ook dat het volume van het gebouw steeds in samenspraak met de magistratuur is bepaald. Bovendien is het de deputatie gelukt het gebouw functies te geven, door de onbestemde ruimtes te verhuren aan administratieve diensten.
De architect voelt zich eveneens geroepen om de kritieken te weerleggen. Ook hij wijst op de tekortkomingen van het onregelmatige terrein, maar verdedigt de keuze omdat het aanpalende plein wel voldoende ‘recul’ biedt aan de voorgevel. Hij stelt dat de uitgaven binnen de ramingen zijn gebleven, rekening houdend met de inflatie. De centralisatie van diensten die de omvang van de constructie mogelijk heeft gemaakt, draagt volgens hem positief bij aan zowel de werking van de administratie als het comfort van de burger. Hij vermeldt ook dat hij na voorlegging van alle dossiers aan de provinciaal architect steeds diens bedenkingen in de uitvoering heeft meegenomen.Tot slot onderbouwt hij zijn materiaalkeuzes door te wijzen op hun kostprijs, duurzaamheid en kleurtonaliteit. Hij verdedigt ook zijn stijlvoorkeur, door te stellen dat ten tijde van de ontwerpfase, en zelfs tot eind jaren 1920, er geen algemeen aanvaarde moderne architectuurstijl bestond, die toepasbaar was voor publieke gebouwen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat Francotte bijval oogst bij adepten van de Franse school: Felix Ollivier, oud stadsarchitect van Parijs, looft in een recensie uit 1931 de klassieke vormgeving.